De Rocky-factor


Tal van scenarioschrijvers zijn ervan overtuigd dat smetteloze personages saai zijn. Wellicht niet ten onrechte. Want waar zit het verhaal, met een held die aan het begin van de film smetteloos schoon is, de slechterikken oprolt en op het einde nog even kreukvrij is? Wij toeschouwers willen mensen van vlees en bloed, die hun heldenstatus verdienen door door het slijk te gaan. En liefst zo diep mogelijk.

Ik noem dit de “Rocky”-factor.

Niet alleen is Rocky een gewone jongen uit een kansarm milieu. Bij elke grote kamp moet hij bovendien eerst drastisch in het verlies. De filmheld staat (in dit geval letterlijk) in de hoek waar de klappen vallen. Pas na zowat twintig keer hersendood te zijn geklopt, gaat er een lichtje aan. Dan pas verdient hij om te winnen (of eervol te verliezen).

Het is een onverslijtbare formule. En een gegarandeerd succes om onze sympathie met een personage te winnen.

Je stapt uit je bed en struikelt over het vloerkleed; het wc-papier is op, net als de voorraad koffie, en je toast is (natuurlijk) aangebrand; de regen valt met bakken uit de lucht; een grote vrachtwagen rijdt voorbij en verknoeit je beste pak. Je raakt je werk kwijt; pauzeert nostalgisch bij de obligate kartonnen doos met je vergeelde diploma en een fotokader uit je gloriejaren; thuisgekomen tref je je partner aan in bed met een andere m/v/x.

Zoals John Lennon zong : « Nobody loves you when you’re down and out ». Nu kan het alleen nog maar beter gaan.  

Soms heeft de held een duwtje nodig. Als zijn meisje in het honkbalstadium verschijnt (“The Natural”), dan pas is Robert Redford écht niet meer te houden. Met slechts enkele rake klappen wordt de tegenstander de vergetelheid in gemept. 

Toch hebben superhelden het vandaag niet onder de markt.

In het onderschatte “Superman Returns” moet de stoere kant van Clark Kent een Boeing opvangen in een honkbalstadium. Een geweldige scène, maar nog was het niet genoeg.

In “Casino Royale” (★★★★☆) moet James Bond zijn vriendinnetje zien sterven, zichzelf reanimeren na een hartaanval en zijn ballen tot pulp laten slaan, eer hij het wedstrijdje winnen mag. (En dan nog heeft hij de hele zwakke en onbegrijpelijke sequel “Quantum of solace” (★☆) nodig om werkelijk met de slechterik komaf te maken.)

Waar is de tijd dat Bond gewoon van het ene op het andere vliegtuig sprong zonder dat zijn kapsel zelfs maar in de war raakte, of zijn pas gestreken hemd uit de plooi ?

Als Vlamingen houden van de underdog en Nederlanders van mensen met een radde tong, dan houden Amerikanen blijkbaar van helden die door het dal zijn gegaan (“Yea, though I walk through the valley of the shadows of death”). Zelfs George Bush jr. was eerst een drinkebroer en dan pas president.

Maar er is meer aan de hand:

de held moet niet alleen afzien - hij moet ook zijn eigen waarden onder druk zien staan. Hij moet zelf een stuk slechterik worden om de booswicht op zijn eigen terrein te kunnen verslaan. Zelden was dat duidelijker dan in de heerlijke jaren ’80-thriller en road movie “The Hitcher” (★★★★1/2) , met C. Thomas Howell en Rutger Hauer.

Hauer is de slechterik van dienst. Hij doet dat met zoveel zwarte humor en branie

« Where are you from ? » « Disneyland»

dat je je bijna niet meer voor de hoofdpersoon interesseert. Maar dat is het geniale in dit script: Hauer tergt Howell, zonder motief of psychologische verklaring – gewoon om hem op de kast te krijgen en te tonen wat hij waard is. 

Het script gaat een stap verder dan “Duel” (van Steven Spielberg): regisseur Robert Harmon creëert een sterke band tussen de twee mannen. Want wat ben je met een anonieme slechterik, die niks met jou te maken heeft ?

Hauer wil van de onschuldige jongen Howell een man maken die op gelijke hoogte staat met hem. Daarvoor moet Howell, minstens gedeeltelijk, net zo’n aardsslechterik worden als Hauer. Wanneer die op het einde van de film door een gepantserd politievoertuig naar de gevangenis wordt vervoerd, weet Howell dat zijn bewakers niet tegen hem opgewassen zullen zijn. Maar tegen de tijd dat hij zich bevrijd heeft en zelf ter plaatse is, heeft Hauer zijn bewakers al afgemaakt. De getergde jonge lifter is echter een man geworden. Hij heeft geleerd een stukje slecht te zijn en kan de anonieme seriemoordenaar alleen aan. 

Een gelijkaardige toenadering tussen goed en kwaad zien we in “The Dark Knight” (★★★★☆).

Regisseur Christopher Nolan heeft de Batman-franchise nieuw leven ingeblazen en zelfs tot een hoogtepunt gebracht. Dat deed hij door de decors en de Batman-parafernalia een stuk realistischer te maken, maar ook door het personage van Batman verder uit te diepen. Daarvoor greep hij eerst terug naar de beginjaren van de vleermuisman in “Batman begins”. Vervolgens verkende hij de donkere kant van het personage in “The Dark Knight”. Hierin neemt Batman het op tegen de Joker, de laatste, briljante filmrol van de kort na de opnamen overleden Heath Ledger. 

“The Dark Knight” is een film op twee niveaus. Enerzijds is het een buitengewone actiefilm, anderzijds een duidelijk commentaar op onze wereld na 9/11. 

Een iconisch beeld is dat van een breed lachende Joker tegen de achtergrond van een exploderend ziekenhuis. Voor wie er nog aan twijfelde: dit is het gezicht van de terreur.

Gevangenen in de film dragen oranje pakken zoals in Guantanamo. Als antwoord op de terreur bouwt Morgan Freeman een intelligence systeem dat elke vorm van privacy op de helling zet...

Eigenlijk zegt deze film: om zoveel onrecht (9/11) te overwinnen moeten wij (de Westerse wereld) onze principes aan de kant zetten en zelf een beetje slecht worden. Of zoals Elliott Ness (gespeeld door Kevin Costner) zegt in “The untouchables” (★★★★):

“I have foresworn myself. I have broken every law I have sworn to uphold, I have become what I beheld and I am content that I have done right!” 

Batman als verpersoonlijking van de VS. Betekenisvolle en relevante cinema, verpakt als goed gemaakte, intelligente ontspanning. Mét een Rocky-factor 😉

Reacties

Populaire posts